Abstract
X (belanghebbende) is 100% aandeelhouder van Beheer (bv). Deze vennootschap was 100% aandeelhouder van B (bv), C (bv) en D (bv). B en D zijn onroerendezaaklichamen in de zin van artikel 4
Wet BRV. X heeft in verband met een voorgenomen aandelenfusie op 9 oktober 2017 een verzoek gedaan aan de Inspecteur om vooraf zekerheid te verkrijgen dat sprake is van een aandelenfusie in de zin van artikel 3.55 Wet IB 2001. X heeft in dit verzoek aangegeven dat hij overweegt over te gaan tot de verkoop van het gehele concern. Het voorstel is als volgt: X richt een nieuwe topholding
op, E (bv). De aandelen Beheer worden ingebracht in E tegen uitreiking van aandelen E. Vervolgens worden de aandelen in Beheer verkocht, inclusief alle deelnemingen. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen. In geschil is of dat terecht is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de voorgenomen fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Hof ArnhemLeeuwarden acht door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat aan de voorgenomen aandelenfusie geen zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Het is dan aan X om het tegendeel aannemelijk te maken (artikel 3.55, lid 4, Wet IB 2001). Hij slaagt hierin niet. De voorgenomen aandelenfusie is enkel
gericht op het uitstellen van een acute heffing van inkomstenbelasting, en heeft daarmee een volstrekt overheersend anti-fiscaal motief. Toepassing van de faciliteit van artikel 3.55 Wet IB 2001 zou leiden tot een zodanig uitstellen van belasting dat strijd ontstaat met doel en strekking van de Fusierichtlijn. Het
Hof verwerpt het standpunt van X dat het uitstellen van belasting niet onder de term belastingontwijking te rangschikken valt (vgl. HR 29 juni 2012, 10/00807, ECLI:NL:HR:2012:BP6629).
Wet BRV. X heeft in verband met een voorgenomen aandelenfusie op 9 oktober 2017 een verzoek gedaan aan de Inspecteur om vooraf zekerheid te verkrijgen dat sprake is van een aandelenfusie in de zin van artikel 3.55 Wet IB 2001. X heeft in dit verzoek aangegeven dat hij overweegt over te gaan tot de verkoop van het gehele concern. Het voorstel is als volgt: X richt een nieuwe topholding
op, E (bv). De aandelen Beheer worden ingebracht in E tegen uitreiking van aandelen E. Vervolgens worden de aandelen in Beheer verkocht, inclusief alle deelnemingen. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen. In geschil is of dat terecht is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de voorgenomen fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Hof ArnhemLeeuwarden acht door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat aan de voorgenomen aandelenfusie geen zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Het is dan aan X om het tegendeel aannemelijk te maken (artikel 3.55, lid 4, Wet IB 2001). Hij slaagt hierin niet. De voorgenomen aandelenfusie is enkel
gericht op het uitstellen van een acute heffing van inkomstenbelasting, en heeft daarmee een volstrekt overheersend anti-fiscaal motief. Toepassing van de faciliteit van artikel 3.55 Wet IB 2001 zou leiden tot een zodanig uitstellen van belasting dat strijd ontstaat met doel en strekking van de Fusierichtlijn. Het
Hof verwerpt het standpunt van X dat het uitstellen van belasting niet onder de term belastingontwijking te rangschikken valt (vgl. HR 29 juni 2012, 10/00807, ECLI:NL:HR:2012:BP6629).
| Original language | Dutch |
|---|---|
| Article number | 0475 |
| Journal | NLFiscaal |
| Volume | 2021 |
| Issue number | 20 |
| Publication status | Published - 4 Mar 2021 |
Court cases
| Court | Hof Arnehm-Leeuwarden |
|---|---|
| Date of judgement | 26/01/21 |
Bibliographical note
Hof Arnhem-Leeuwarden, 26 januari 2021, 20/00557, ECLI:NL:GHARL:2021:763Research programs
- SAI 2007-05 FA