Abstract
Tussen 2009 en 2012 heeft Baltic Master in Litouwen verschillende hoeveelheden goederen van Maleisische oorsprong ingevoerd, die zij had aangekocht bij Gus Group. In de aangiften heeft Baltic Master de transactiewaarde (de prijs op de facturen) vermeld als de douanewaarde van de betwiste
goederen.
Volgens de regionale douaneautoriteit Vilnius hadden de goederen onder een andere Taric-code moeten worden aangegeven. Ook stelt de douaneautoriteit dat Baltic Master en de verkoper moesten worden beschouwd als verbonden personen en dat de douanewaarde van de betwiste goederen niet kon worden
vastgesteld aan de hand van een van de in de artikel 29 en 30 Verordening 2913/92 (Communautair
Douanewetboek) genoemde methoden.
In het kader van een geding hierover heeft de verwijzende rechter prejudiciële vragen gesteld aan het
HvJ.
De kern van de eerste vraag is of de douaneautoriteiten voor het bepalen van de douanewaarde kunnen
vaststellen of twee partijen ’verbonden’ zijn op grond van gegevens die suggereren dat de ene partij over
de andere of een derde partij over beide partijen zeggenschap heeft, ondanks het ontbreken van enige
juridische band tussen die twee partijen.
A-G Emiliou is van mening dat dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord.
Met zijn tweede vraag wil de verwijzende rechter in wezen vernemen of artikel 31, lid 1, Verordening
2913/92 zich ertegen verzet dat de douanewaarde wordt vastgesteld op basis van informatie in een
nationale databank betreffende de douanewaarde van goederen van dezelfde oorsprong die weliswaar
niet soortgelijk zijn, maar onder dezelfde Taric-post worden ingedeeld. Volgens de A-G is dat niet het
geval.
goederen.
Volgens de regionale douaneautoriteit Vilnius hadden de goederen onder een andere Taric-code moeten worden aangegeven. Ook stelt de douaneautoriteit dat Baltic Master en de verkoper moesten worden beschouwd als verbonden personen en dat de douanewaarde van de betwiste goederen niet kon worden
vastgesteld aan de hand van een van de in de artikel 29 en 30 Verordening 2913/92 (Communautair
Douanewetboek) genoemde methoden.
In het kader van een geding hierover heeft de verwijzende rechter prejudiciële vragen gesteld aan het
HvJ.
De kern van de eerste vraag is of de douaneautoriteiten voor het bepalen van de douanewaarde kunnen
vaststellen of twee partijen ’verbonden’ zijn op grond van gegevens die suggereren dat de ene partij over
de andere of een derde partij over beide partijen zeggenschap heeft, ondanks het ontbreken van enige
juridische band tussen die twee partijen.
A-G Emiliou is van mening dat dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord.
Met zijn tweede vraag wil de verwijzende rechter in wezen vernemen of artikel 31, lid 1, Verordening
2913/92 zich ertegen verzet dat de douanewaarde wordt vastgesteld op basis van informatie in een
nationale databank betreffende de douanewaarde van goederen van dezelfde oorsprong die weliswaar
niet soortgelijk zijn, maar onder dezelfde Taric-post worden ingedeeld. Volgens de A-G is dat niet het
geval.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 39-41 |
Number of pages | 3 |
Journal | NLFiscaal |
Volume | 7 |
Issue number | 4 |
Publication status | Published - 25 Jan 2022 |
Court cases
Title | Baltic Masters |
---|---|
Court | Conclusie Advocaat-Generaal Hof van Justitie |
Date of judgement | 20/01/22 |
Bibliographical note
ECLI:EU:C:2022:46Research programs
- SAI 2007-05 FA