Abstract
EX (belanghebbende) is in december 2001 naar A-land geëmigreerd. Op 26 september 2019 heeft hij van de Belastingdienst een vragenbrief ontvangen in het kader van een woonplaatsonderzoek.
X vermoedt dat zijn naam op een lijst van de Belastingdienst is terechtgekomen en dat de Belastingdienst daarom een woonplaatsonderzoek is gestart. Hij heeft een inzageverzoek gedaan. Hij wil daarmee te weten komen in welke applicaties en systemen zijn gegevens zijn verwerkt.
Volgens de Inspecteur is dit verzoek voor zover het ziet op alle systemen van de Belastingdienst te algemeen en mag van X worden gevraagd (de omvang van) zijn verzoek te specificeren. Hij heeft meegedeeld welke gegevens zijn verwerkt in het kader van het woonplaatsonderzoek en dat X niet voorkomt in de FSV. De Inspecteur heeft X verder verwezen naar ‘Mijn Belastingdienst/Mijn Toeslagen’.
Het bezwaar van X tegen de beslissing betreffende het inzageverzoek heeft de Inspecteur ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit). X heeft daarop beroep ingesteld.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking komt. De Inspecteur dient alsnog een zoekslag te verrichten naar de aanwezigheid van persoonsgegevens van X in de applicaties en systemen die de Belastingdienst gebruikt of alsnog voldoende te motiveren waarom dit een onevenredige inspanning vraagt.
De Inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in de FSV is gezocht en dat de persoonsgegevens van X daarin niet zijn aangetroffen.
De Inspecteur moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden.
X vermoedt dat zijn naam op een lijst van de Belastingdienst is terechtgekomen en dat de Belastingdienst daarom een woonplaatsonderzoek is gestart. Hij heeft een inzageverzoek gedaan. Hij wil daarmee te weten komen in welke applicaties en systemen zijn gegevens zijn verwerkt.
Volgens de Inspecteur is dit verzoek voor zover het ziet op alle systemen van de Belastingdienst te algemeen en mag van X worden gevraagd (de omvang van) zijn verzoek te specificeren. Hij heeft meegedeeld welke gegevens zijn verwerkt in het kader van het woonplaatsonderzoek en dat X niet voorkomt in de FSV. De Inspecteur heeft X verder verwezen naar ‘Mijn Belastingdienst/Mijn Toeslagen’.
Het bezwaar van X tegen de beslissing betreffende het inzageverzoek heeft de Inspecteur ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit). X heeft daarop beroep ingesteld.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking komt. De Inspecteur dient alsnog een zoekslag te verrichten naar de aanwezigheid van persoonsgegevens van X in de applicaties en systemen die de Belastingdienst gebruikt of alsnog voldoende te motiveren waarom dit een onevenredige inspanning vraagt.
De Inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in de FSV is gezocht en dat de persoonsgegevens van X daarin niet zijn aangetroffen.
De Inspecteur moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden.
Original language | Dutch |
---|---|
Journal | NLFiscaal |
Volume | 2022 |
Issue number | 0830 |
Publication status | Published - 28 Apr 2022 |
Court cases
Court | Rechtbank Den Haag |
---|---|
Date of judgement | 22/03/22 |
ECLI ID | ECLI:NL:RBDHA:2022:2434 |
Case number | 21/308 |
Research programs
- SAI 2007-05 FA