Bigdatatoepassingen in de opsporing

De toenemende inzet van steeds ingrijpendere bigdatatoepassingen in de politietaak vraagt om waarborgen voor de risico’s die hieraan kleven. Schendingen van fundamentele mensenrechten
zoals het recht op privacy, het recht op gegevensbescherming en het recht op een eerlijk proces komen mogelijk in het geding bij bigdatatoepassingen, wat de vraag doet
rijzen of het strafprocesrecht hierop voldoende is ingericht. In deze bijdrage kijken we puur vanuit het perspectief van het strafprocesrecht naar de bevoegdheden en waarborgen die
dit wettelijk kader biedt tegen schending van fundamentele mensenrechten door de inzet van bigdatatoepassingen, met een focus op de vroegsporing3. We reflecteren hierbij ook kort
op het conceptwetsvoorstel Modernisering Wetboek van Strafvordering. We komen tot de conclusie dat er meer integratie moet zijn van gegevensbeschermingsvoorschriften in het
strafprocesrecht, zodat ze intrinsiek onderdeel gaan uitmaken van toetsing door de officier van justitie en de rechter-commissaris bij de inzet van bevoegdheden, en de toetsing door de
strafrechter later in het strafproces.