Abstract
Op 7 mei 2020 deed het Hof van Justitie uitspraak op een
verzoek tot een prejudiciële beslissing van het Tribunale
te Genua in de zaak van de veerboot Al-SALAM BOCCACCIO
’98 die in 2006 zonk in de Rode Zee. De vraag die
voorlag, was of immuniteit van rechtsmacht in dit geval aan
toepasselijkheid van Verordening 44/20011 in de weg zou
staan in een zaak waarin aansprakelijkheid van de Italiaanse
classificatieorganisatie RINA jegens de slachtoffers en nabestaanden
van de scheepsramp aan de orde was. Het Hof
concludeerde dat Verordening 44/2001 toepasselijk is op een
dergelijke vordering en tevens dat het internationaal gewoonterecht
betreffende immuniteit hieraan niet in de weg staat.
Aan de hand van de heersende leer betreffende immuniteit
wordt nader ingegaan op de uitspraak van het Hof, mede
tegen de achtergrond van vergelijkbare zaken. Daarbij zal
blijken dat ondanks dat die zaken grote verschillen vertonen
daar wel een algemene lijn uit af te leiden is, namelijk dat
immuniteit van rechtsmacht niet werd aangenomen wanneer
een classificatieorganisatie de inspectiewerkzaamheden verrichtte
op basis van een contract met de scheepseigenaar.
Alleen wanneer de classificatieorganisatie gemachtigd was
door een vlaggenstaat om de werkzaamheden te verrichten
zou een beroep op immuniteit van rechtsmacht mogelijk
kunnen slagen. Ten slotte worden de ontwikkelingen die
hebben geleid tot deze rechtspraak bezien in het licht van de
waarneembare trend dat publieke taken steeds vaker door
private partijen worden uitgevoerd en wordt bezien wat er
in de toekomst te verwachten is op dit gebied.
verzoek tot een prejudiciële beslissing van het Tribunale
te Genua in de zaak van de veerboot Al-SALAM BOCCACCIO
’98 die in 2006 zonk in de Rode Zee. De vraag die
voorlag, was of immuniteit van rechtsmacht in dit geval aan
toepasselijkheid van Verordening 44/20011 in de weg zou
staan in een zaak waarin aansprakelijkheid van de Italiaanse
classificatieorganisatie RINA jegens de slachtoffers en nabestaanden
van de scheepsramp aan de orde was. Het Hof
concludeerde dat Verordening 44/2001 toepasselijk is op een
dergelijke vordering en tevens dat het internationaal gewoonterecht
betreffende immuniteit hieraan niet in de weg staat.
Aan de hand van de heersende leer betreffende immuniteit
wordt nader ingegaan op de uitspraak van het Hof, mede
tegen de achtergrond van vergelijkbare zaken. Daarbij zal
blijken dat ondanks dat die zaken grote verschillen vertonen
daar wel een algemene lijn uit af te leiden is, namelijk dat
immuniteit van rechtsmacht niet werd aangenomen wanneer
een classificatieorganisatie de inspectiewerkzaamheden verrichtte
op basis van een contract met de scheepseigenaar.
Alleen wanneer de classificatieorganisatie gemachtigd was
door een vlaggenstaat om de werkzaamheden te verrichten
zou een beroep op immuniteit van rechtsmacht mogelijk
kunnen slagen. Ten slotte worden de ontwikkelingen die
hebben geleid tot deze rechtspraak bezien in het licht van de
waarneembare trend dat publieke taken steeds vaker door
private partijen worden uitgevoerd en wordt bezien wat er
in de toekomst te verwachten is op dit gebied.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 138-144 |
Number of pages | 7 |
Journal | Tijdschrift Vervoer & Recht |
Volume | 2020 |
Issue number | 5 |
Publication status | Published - Nov 2020 |