De Staat kan misgelopen belasting niet als schadevergoeding van derden vorderen

Research output: Contribution to journalCase noteAcademic

Abstract

In deze civiele zaak is de vraag aan de orde of trustkantoor Tradman en zijn bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld omdat het door hun toedoen, vanwege het verstrijken van de wettelijke termijnen, onmogelijk is geworden nog aanslagen op te leggen aan andere belastingplichtige entiteiten en personen.
Hof Amsterdam (15 december 2020, 200.240.168/01 e.a., ECLI:NL:GHAMS:2020:3461, NLF 2021/0435, met noot van Geradts) heeft deze vraag ontkennend beantwoord. In beginsel biedt het privaatrecht aan de Staat niet de mogelijkheid het (mogelijk) misgelopen bedrag als schadevergoeding te vorderen van een derde wegens een door die derde gepleegde onrechtmatige daad. Volgens het Hof zou dit namelijk in strijd zijn met het legaliteitsbeginsel op het gebied van de belastingheffing dat strekt tot bescherming van de burger in zijn hoedanigheid van belastingplichtige tegen de Overheid.
Een bijkomend argument is dat verhaal van dergelijke misgelopen bedragen op derden langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten als er geen mogelijkheden (meer) zijn een belastingaanslag op te leggen. Verhaal kan immers slechts plaatsvinden nadat de belastingschulden met toepassing van de belastingwetgeving zijn vastgesteld. Daaruit volgt dat verhaal daarvan op privaatrechtelijke grondslag een onaanvaardbare doorkruising zou vormen van de publiekrechtelijke regeling van de belastingheffing en -invordering en daarom niet mogelijk is.
De Staat en de Ontvanger (de Staat c.s.) hebben cassatieberoep ingesteld tegen de (tussen)uitspraak van het Hof. De Hoge Raad bevestigt echter het oordeel van het Hof. Honorering van het cassatieberoep zou ertoe leiden dat de Staat c.s. – met voorbijgaan aan de wettelijke grondslag voor de belastingheffing – door middel van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad ter zake van aan de Staat c.s. ontgane belasting, bedragen van een derde zouden kunnen innen die de Belastingdienst zich ten opzichte van de belastingplichtige met toepassing van de publiekrechtelijke regels die de grondslag voor de heffing vormen niet zou kunnen verschaffen. Dit wordt niet anders in de door de Staat c.s. in het cassatiemiddel gestelde bijzondere omstandigheden.
Het cassatieberoep wordt verworpen.
Conform Conclusie A-G Snijders (NLF 2022/0623, met noot van Roosendaal).
Original languageDutch
JournalNLFiscaal
Volume2022
Issue number2339
Publication statusPublished - 4 Feb 2022

Court cases

CourtHoge Raad der Nederlanden
Date of judgement4/11/22
ECLI IDECLI:NL:HR:2022:1579
ECLI ID21/01169

Cite this